WASTI

Cursussen rond Tekst Interpretatie

Lezing "Oog voor de Aarde"

Lezing door Arine Benschop
Synodedag van de Oecumenische Vrouwensynode
'Vrouwen – Geloven – Aarde' 23 september 2010

Gedreven door haar zorg om de aarde denkt Sallie McFague na over de manier waarop wij tegen de aarde aankijken. Ze is ervan overtuigd dat bijdragen van alle kanten nodig zijn als we klimaatverandering en milieuvervuiling een halt willen toeroepen. Hoewel dit vooral het terrein lijkt van de techniek, de economie en de politiek, is volgens haar iedereen geroepen om op haar of zijn eigen terrein te doen wat mogelijk is. McFague draagt er zelf, als theologe, aan bij door voorstellen te doen om anders te gaan kijken naar de aarde, de aarde-anderen (alles wat deel uitmaakt van de natuur, zowel levend als niet levend), naar God, onszelf en naar de onderlinge relaties die daar bij horen. Want, zegt ze, ‘zijn, weten en doen passen in elkaar: wie we geloven te zijn in het stelsel van de dingen beïnvloedt wat we denken over anderen en hoe we ons tegenover hen gedragen.’ 1

Sallie McFague presenteert zich als witte, Amerikaanse, christelijke vrouw uit de middenklasse, die schrijft voor de bevoorrechte christenen uit de eerste wereld en andere belangstellenden. Daarmee schetst ze haar eigen context en geeft ze aan dat ze zich bewust is van de beperkingen die iedere context aan een denkster of denker oplegt. Ze ‘preekt voor eigen parochie’, omdat ze vindt dat ze daar alleen recht heeft om kritiek uit te oefenen. In de eerste plaats omdat ze andere contexten nooit volledig zal kunnen doorgronden, in de tweede plaats omdat de witte westerse wereld volgens haar eerst zelf schoon schip moet maken wat betreft milieukwesties, voor ze op anderen kritiek mag leveren.

Vanuit het bewustzijn van haar eigen positie en vanuit het besef dat elke tijd en plaats vraagt om een eigen interpretatie van het geloof, pretendeert Sallie McFague zeker niet dat ze de ene en eeuwige waarheid verkondigt. Maar ze is er wel van overtuigd dat deze tijd vraagt om een ecologische theologie, een theologie met “oog voor de aarde”. Iedereen met geloofsovertuigingen heeft een eigen theologie, een verzameling van voorstellingen over God, de mensen en de wereld, en de verhoudingen daartussen. McFague laat haar lezers kennis maken met hoe zij zich een theologie met oog voor de aarde voorstelt en nodigt hen vervolgens uit ook voor zichzelf een werkzame theologie te ontwikkelen, die oog voor de aarde heeft.

McFague benadrukt dat wat zij schrijft voor een belangrijk deel bepaald wordt door haar eigen positie in het leven. Op dezelfde manier geldt dat wat ik vandaag over haar theologie ga zeggen, voor een belangrijk deel bepaald wordt door hoe ik zelf in de wereld sta. Ik wil hier dan ook geen wetenschappelijke verhandeling houden over de theologie van McFague, maar vertellen wat mij in haar ideeën aanspreekt en wat voor mij zo belangrijk is, dat het deel geworden is van mijn eigen theologie.

Vraag 8 uit de katholieke schoolcatechismus van 1948 is “Kunnen wij God zien?” en het antwoord luidt “Wij kunnen God niet zien; want hij (sic) heeft geen lichaam.” De catechismus werd de kinderen voorgelezen en zij moesten het na zeggen. Sommigen dachten echter iets anders te horen dan er gezegd werd, iets wat zij kennelijk logischer vonden. Dit is wat ze nazeiden: “Wij kunnen God niet zien; want hij heeft geen licht aan.”

Hoewel het soms lijkt dat iedereen een oerbesef heeft van God als louter geest en zonder lichaam, blijkt dat dus niet het geval te zijn. We zien God niet “van nature” als geest en zonder lichaam, maar het is ons door onze traditie en onze cultuur geleerd dat God louter geest is.

Inderdaad, zou Sallie McFague zeggen, God is niet louter geest, wij stellen ons God voor als louter geest, als geestelijk en dus als niet-lichamelijk. En het zou goed zijn voor onze houding ten opzichte van de aarde en de natuur als we daar verandering in brengen: als we de wereld zouden beschouwen als het lichaam van God.

Dat laatste klinkt logisch. Als de wereld het lichaam van God is, moeten we er eerbied en respect voor hebben en oog voor de aarde en alles erop krijgen omdat het deel van God is en omdat we God erin kunnen zien. Maar dat is, wat McFague betreft, niet de belangrijkste manier van oog voor de aarde krijgen. Het gaat haar erom dat we alle lichamen waardevol gaan vinden om zichzelf. Álle lichamen wil zeggen alles wat ruimte inneemt: onze eigen lichamen, die van andere mensen, van dieren, van planten en van welke levende wezens ook, en zelfs van alles wat wij beschouwen als levenloze natuur.

De achterliggende gedachte om de wereld te willen zien als lichaam van God, is dat God alleen vergeleken wordt met iets waarvan we het waard vinden om het als vergelijking te gebruiken. Iets waarvan we een lage dunk hebben, gebruiken we niet als beeld van God. Dat zou afbreuk doen aan God. Dat is de ene kant op geredeneerd: bij de (onbewuste) keuze voor een godsbeeld kiezen we ervoor God te vergelijken met iets wat we van waarde vinden. Maar vervolgens gaat er een omgekeerd proces in werking: datgene wat als beeld van God gebruikt wordt, krijgt daardoor meer waarde, meer glans, het deelt erdoor in de positieve waardering voor God. Er ontstaat een cirkel waarin de waardering voor het gebruikte beeld steeds gevoed wordt.

Mary Daly heeft dit kort en krachtig onder woorden gebracht met haar indringende uitspraak: “Als God mannelijk is, zijn mannen goddelijk.” 2 En daar moet je meteen achteraan denken “En vrouwen dus niet.” Want het westerse denken heeft een geschiedenis van denken in dualismen, waar we maar moeilijk van loskomen. Het is een denken in paren waarbij het ene hoog gewaardeerd wordt en het andere laag: oneindig – eindig, man – vrouw, onsterfelijk – sterfelijk, cultuur – natuur, en ook: geest – lichaam.

Het westerse denken van de laatste eeuwen ziet echter niet alleen God, maar ook de mensen voornamelijk als geest. De uitspraak van Descartes, uit de 17e eeuw, ”Ik denk, dus ik besta”, is richtinggevend geworden voor het beeld dat we van mensen hebben. We staan aan de goede kant in het dualisme van geest en lichaam. Mens zijn is denken. “De mens is een redelijk, zedelijk wezen” leerde ik op school.

Met een variant op de uitspraak van Mary Daly kun je dus ook – iets minder kort en krachtig, maar net zo terecht – zeggen: “Als God geest is, zijn mensen als geestelijke wezens goddelijk en is alles in de natuur, als lichamelijke wezens, dat dus niet.” Combineer dat met andere elementen uit het traditionele godsbeeld, zoals almacht en zeggenschap over alles, en de invloed die godsbeelden hebben op ons handelen wordt des te duidelijker.3 Als mensen geestelijke wezens zijn en in die zin op God lijken, horen ze dus zeggenschap te hebben over “de rest” van de wereld, die minder waard is dan zij.4 Zo’n beeld van de relatie tussen mensen en natuur, roept geen zorgzame houding op ten opzichte van de aarde, maar een houding waarin het normaal is om de natuur naar believen en zonder grenzen te gebruiken ten bate van mensen. Het is de houding die mede geleid heeft tot de huidige milieuproblematiek.5

Bij elk model voor God kunnen we ons dus afvragen wiens zaak erdoor bepleit wordt, wie er wel bij vaart.6 McFague kiest voor het model van de wereld als lichaam van God omdat al wat lichamelijk is, daar wel bij kan varen. Ten behoeve van de gezondheid van de planeet aarde, zegt ze, hebben we zo'n soort model nodig. Wanneer we ons tegen dit nieuwe model verzetten, wanneer we het niet gepast vinden om over het lichaam van God te spreken, laten we zien dat we lichamen nog steeds minderwaardig vinden. Wanneer we het accepteren, kunnen we erdoor zien en ervaren dat wij allemaal leven, bewegen en ons bestaan hebben in God (Hand 17, 28). Wanneer we het accepteren, leren we onszelf dat lichamen ertoe doen. Zo oefenen we ons in een andere kijk op de wereld, oog voor de aarde, waarin we het belang erkennen van alle lichamen, niet vanwege hun nut voor ons, maar om wat ze zijn, hoe ze zijn, dát ze zijn. Als het ons lukt te gaan houden van lichamen, zowel van die van onszelf als van die van de hele ons omringende natuur, zullen onze normen en waarden ten opzichte van lichamen en dus ten opzichte van de natuur veranderen. 7

Sallie McFague werkt het model van de wereld als lichaam van God uitgebreid uit in haar boek The Body of God tot een volledige systematische theologie. Het is een boek met veel inspirerende inzichten, maar het is ook vooral een boek over een leer: hoe kun je binnen het model van de wereld als lichaam van God denken over de wereld, over God, over de mensen, over Christus en over de toekomst?8 Oog voor de aarde krijgen blijft een vrij abstract begrip. Dat vond McFague zelf ook. In haar volgende boek, Super, Natural Christians, reikt ze daarom een christelijke natuur-spiritualiteit aan gebaseerd op het christelijke basismodel van liefde voor de naaste, leven in een relatie van subject tot subject, uitgebreid naar de relatie van de mensen met de aarde-anderen (alles wat deel uitmaakt van de natuur, zowel levend als niet levend). Oog voor de aarde krijgen kun je oefenen, door niet naar de aarde-anderen te kijken op de manier die we gewend zijn, met wat McFague noemt het arrogante oog, maar door te kijken op een manier die leert van de zintuiglijke ervaring van aanraken, kijken met het liefhebbende oog. 9

Want wat overtuigt je er eigenlijk van dat je bestaat, dat je denkt of dat je aanraakt en aangeraakt wordt? De uitspraak van Descartes ”Ik denk, dus ik besta” maakt deel uit van ons collectieve geheugen. De variant “Ik raak aan, dus ik besta” werpt echter een heel ander licht op mens zijn, niet in de laatste plaats omdat aanraken ook altijd betekent: aangeraakt worden. “Ik raak aan en ik wordt aangeraakt, dus ik besta.” Aanraken plaatst je altijd in relatie.

“Ik denk, dus ik besta” heeft geen relaties nodig om tot de conclusie “ik besta” te komen. De manier van kijken die daarbij hoort, is kijken met het geestesoog, McFague noemt dat het arrogante oog. Het arrogante oog ziet de werkelijkheid als een afbeelding die in perspectief geschilderd is, en vraagt om het oog van een toeschouwer die er buiten staat. – Misschien is het een goed idee dat u, wanneer ik uitleg wat bedoeld wordt met kijken met het arrogante of met het liefhebbende oog, dat u op dat moment ook probeert u voor te stellen hoe dat is. – Dus: Het arrogante oog ziet de werkelijkheid als een afbeelding die in perspectief geschilderd is, en vraagt om het oog van een toeschouwer die er buiten staat. Het arrogante oog overziet de omgeving, maar maakt er zelf geen deel van uit. Het kijkt naar wat het in de natuur mooi vindt of wat het nuttig vindt. Het beheerst de aarde-anderen en beslist over ze. Het legt ervaring van de natuur graag vast via het oog van de camera.

Het arrogante oog denkt dat het objectief ziet, dat het ziet wat er werkelijk is. Inderdaad ziet het ‘objectief', maar dan in de zin dat het objecten ziet. Anderen, aarde-anderen, maar ook mensen die men als anders beschouwt, worden niet als subjecten gezien met een waarde in en voor zichzelf, maar uitsluitend in hun betekenis voor de kijker. De moderne wetenschap heeft zich kunnen ontwikkelen doordat mensen objectief gingen kijken in de zin van het nastreven van het meest betrouwbare inzicht in de werking van de wereld om ons heen. Dit op zich is niet verkeerd. Het wordt echter een probleem als objectief kijken objectiverend kijken wordt en men wil begrijpen met de bedoeling uitsluitend te beheersen voor eigen gebruik.

Kijken met het arrogante oog is zo diep geworteld in onze cultuur dat het niet eenvoudig is het niet te doen. We zijn zo gewend al het andere als objecten te zien, dat het zelfs heel moeilijk is om ons voor te stellen hoe we een subject-subject-relatie met ze zouden kunnen hebben. We zien grote verschillen tussen hen en ons en nauwelijks overeenkomsten. We hebben onszelf buiten hun wereld geplaatst en zijn vergeten dat de aarde-anderen net zo goed ons beïnvloeden als wij hen.

Anderzijds kunnen we nauwelijks over de aarde-anderen nadenken buiten hun relatie met en voor ons om. In een wetenschapsfilosofische discussie stelde George Berkeley in de 18e eeuw dat er niets materieels bestaat buiten mensen om. Iets bestaat alleen als het waargenomen wordt door een denkende geest. Ik vat zijn ideeën nu wellicht te simpel samen, maar waar het me om gaat, is dat er ook nu nog over gediscussieerd wordt, juist ook over die simplistische versie. Het volgende voorbeeld maakt dat duidelijk: “Op een onbewoond eiland staat een boom. De boom valt om. Maakt deze omvallende boom dan geluid? En, als er niemand is om de boom te zien, te horen, aan te raken of te ruiken, hoe kan dan van de boom gezegd worden dat deze bestaat?” Dit is een vraag waarover mensen serieus filosoferen, arroganter kan bijna niet. Genoeg over kijken met het arrogante oog. Oog voor de aarde krijgen, vertrekt juist niet vanuit de vooronderstelling dat alles om de mensen draait. Om anders, namelijk ecologisch, te gaan denken over de aarde en de aarde-anderen stelt Sallie McFague voor te proberen te kijken met het liefhebbende oog. De term liefhebbend is daarbij zeker niet sentimenteel bedoeld, maar afgeleid van het christelijk basismodel Heb je naaste lief als jezelf. Maar voor ik daar verder op inga, wil ik graag een kort, wat luchtig, intermezzo inlassen en een fragment lezen uit het boek Otje van Annie M.G. Schmidt.10

... Otje was net van plan een dutje te doen in het gras toen ze naast zich het klappen van vleugels hoorde.
Ze keek op.
‘Kwark!’ riep ze. ‘Wat fijn dat je er bent. We hebben je al die tijd niet gezien.’
De kraai kon niet dadelijk antwoord geven. Hij had een groot papier in zijn snavel. Hij legde het neer aan Otjes voeten, zette z’n grote klauw erop zodat het niet meer kon wegwaaien en riep toen: ‘Kraaaa!’
‘Waar was je al die tijd?’ vroeg Otje.
‘Ik had andere dingen te doen,’ zei Kwark. ‘En ik was jullie om je de waarheid te zeggen, totaal vergeten. Heb je niet iets lekkers te eten? Worst of zo?’
‘We hebben zelf bijna niets,’ zei Otje. ‘We eten brandnetelsoep.’
‘Hoe is het met de muizen?’
‘Goed,’ zei Otje.
‘Zijn ze hier in de buurt?’
‘Ja, dáár ergens.’
Kwark keek hongerig rond.
‘Je zult ze toch niets doen?’ riep Otje verschrikt. ‘Denk erom Kwark! Pas op hoor.’
‘Hoe heten ze ook al weer?’ vroeg Kwark.
‘Lodewijk en Suzie.’
‘Dank je, dat helpt. Dan wordt het anders.’
‘Wat bedoel je? Wat wordt dan anders?’
‘Nou kijk,’ zei Kwark, ‘als diertjes lekker zijn, eet ik ze op. Maar als ze een naam hebben, zoals Truus of Jan, of Lodewijk... tja... dan heb ik er niet zo’n trek meer in. Een diertje dat een naam heeft is niet om op te eten maar om mee te praten, begrijp je wel? Als een beest een naam heeft, is hij iemand.’
‘O ja,’ zei Otje. ‘Gelukkig maar dat onze muizen namen hebben. Wat is dat voor een papier?’
Maar Kwark ging nog even door over zijn idee.
‘Gek hè?’ zei hij. ‘Zelfs met hele kleine beestjes is dat zo. Ik heb eens bijna een kever opgegeten. Totdat ik hoorde dat hij Dirk heette. Je kunt toch niet iemand opeten die Dirk heet?’

De kraai Kwark heeft het goed begrepen. Als je een diertje ziet als een lekker object, is de logische reactie om het op te eten. Maar zodra je het diertje ziet als iemand, als subject, is het veel meer dan voedsel en is opeten niet meer zo vanzelfsprekend.

Ik ga terug naar wat Sallie McFague zegt over het liefhebbende oog. Wat ze zegt, is overigens niet bedoeld als een stel regels waaraan je je moet houden, maar als praktische raadgevingen waardoor je kunt oefenen in kijken, oefenen om in detail oog voor de aarde te krijgen. Dat is vooral ook oefenen om te zien dat de aarde-anderen allemaal een naam hebben, niet degene die wij ze gegeven hebben, maar de naam die ze zich zelf geven als je ze voor zich laat spreken.

Het uitgangspunt van kijken met het liefhebbende oog is Heb je naaste lief als jezelf, waarin je naaste niet alleen een ander mens is, maar waarin alle aarde-anderen je naasten zijn. Als jezelf wil zeggen als een subject, niet als een object waarmee je kunt doen wat je belieft. Jij bent subject, de ander is dat ook. Daarbij is het belangrijk dat er plaats blijft voor verschil en overeenkomst om de ander zichzelf te laten zijn. De ander is verschillend van ons, heeft eigenheid, is niet tot ons te herleiden, heeft een waarde in zichzelf.

Maar het zien van verschil leidt makkelijk tot afstand en afstandelijkheid, dan wordt het moeilijk voor te stellen dat deze aarde-andere een ‘naaste' is. Als tegenwicht daartegen staat de overtuiging van de overeenkomst van de ander met ons: onze gezamenlijke oorsprong vanaf het ontstaan van de sterren en op de aarde in de evolutie, ons deel hebben aan de processen van de natuur, maar ook en juist dat de aarde-anderen net als wij bedoelingen hebben, hoewel meestal niet bewust, die gericht zijn op hun welzijn. Ze zijn voor en in zichzelf een centrum van waarde. Bovendien zijn ze net als wij omdat wij elkaar wederzijds beïnvloeden.

Van onze vijf zintuigen, zien, aanraken, horen, ruiken en proeven, is zien het meest afstandelijke. We kunnen iets zien zonder er contact mee te hebben en zonder dat dat andere er iets voor hoeft te doen. We horen pas iets als het geluid maakt, we ruiken iets als het geur verspreidt. Wat we horen of ruiken maakt zichzelf aan ons bekend. Nog directer zijn we betrokken op wat we voelen of proeven. Het moet ons aanraken voor we de gewaarwording van gevoel of smaak kunnen hebben. Daardoor ‘doet het ons wat' op een heel directe manier.

Oefenen in liefhebbend kijken kan door de gewaarwording van het zien te vergelijken met die van de andere zintuigen, in het bijzonder met die van het aanraken, van het voelen. Voelen is een gewaarwording waarbij dat wat we aanraken ons heel direct iets doet. We raken het aan en tegelijkertijd raakt het ook ons aan. Het andere wat we voelen beïnvloedt ons, het is een subject zoals wij ook subjecten zijn. Bovendien laat aanraken ons onze begrenzing voelen. Hier ben ik, daar begint de ander: totaal anders en niet tot ons te herleiden, maar wel met ons verbonden. Een ander aspect dat voelen ons duidelijk laat ervaren, is, dat we via ons eigen lichaam te doen hebben met lichamen, met uitgebreidheid, en we ervaren zo beter dat lichamen ertoe doen. We kunnen ons oefenen om deze aspecten te leren zien door ‘voelend' te kijken. Dan is het niet ‘Ik denk, dus ik besta', maar ‘Ik word aangeraakt en ik raak aan, dus ik besta'.

We overzien de wereld gewoonlijk alsof het een landschap is. Kenmerkend voor de landschapsblik is kijken van buiten en van boven af, op afstand, enerzijds zonder dat je deel hebt aan wat je ziet en anderzijds terwijl je toch zelf het centrum bent. Het is een manier van kijken die makkelijk leidt tot arrogant kijken. Het is de positie van de alziende en alwetende God, van controle en beheersing.

Maar uitgaande van de wereld als lichaam van God wordt de positie van alle wezens, ook van de mens, die van deelnemer. Probeer daarom te kijken alsof je je in een labyrint, in een doolhof bevindt, in een machtig bos of tussen het hoge gras. Er is geen centrum, er is fysieke nabijheid, je moet oog voor detail hebben om je weg te vinden, je kunt de wereld niet beheersen, je maakt er deel van uit. Dat klinkt wellicht angstaanjagend, zoals het beangstigend kan zijn wanneer je de uitgang van het doolhof niet kunt vinden. Maar zo kijken geeft je ook de gelegenheid om de angst te overwinnen door de aarde-anderen op hun eigen niveau in de ogen te kijken en door verbinding te zoeken en verbinding te zien met alles om je heen. Je gaat dan vanzelf ook luisteren, voelen, ruiken en proeven en oefen je om de aarde-anderen te zien met een liefhebbend oog, als naaste, die je liefhebt als jezelf, als subject.

Bij de uitdrukking een liefhebbend oog wil ik nog een kanttekening plaatsen, want de uitdrukking kan makkelijk tot verwarring leiden. Het is eenvoudig om in de valkuil te trappen van de sentimentaliteit. Maar het gaat er zeker niet om dat we alles zien als lief en schattig. In de eerste plaats is dat vaak een verhulde manier van kijken met het arrogante oog: we kijken zo omdat we er ons zo goed bij voelen en gebruiken op die manier de aarde-anderen weer als object voor ons eigen nut en genoegen. In de tweede plaats wil het liefhebbende oog niet ontkennen dat het ecologische systeem in zekere zin bestaat uit eten en gegeten worden. De kringloop van het leven is essentieel voor de aarde. Het liefhebbende oog heeft er echter oog voor dat een varken meer is dan een lapje vlees en dus ook nooit slechts als lapje vlees behandeld mag worden. Uit de cultuur van de Indianen is bekend dat ze hun voedsel danken, dat het hun tot voedsel dient. Kijken met een liefhebbend oog betekent ook niet dat we onszelf moeten verloochenen. Het vraagt om kijken met een zekere volwassenheid. We moeten redelijk zelfverzekerd zijn over onze eigen grenzen en onze eigenwaarde niet ontkennen. Het gaat erom dat we een midden vinden tussen versmelten met de aarde-anderen en volledig afstand van ze nemen. Dat betekent dat we zowel hun andersheid en particulariteit (bijzonderheid) waarderen als proberen ons empathisch, invoelend met hen te verbinden. 11

Het aandachtige en liefhebbende oog is afhankelijk van waarneming, niet van verbeelding. Het begint met het herkennen van afstand en met respect hebben voor verschil. Daarna komt het bevestigen van verbondenheid. De ander, de aarde-andere is daarbij onze lerares en gids, wij zijn de luisteraar, vreemdeling, leerling. Het liefhebbende oog vraagt van ons geduld, tijd, openheid, aandacht voor detail, respectvolle nabijheid en verrast willen worden.

Zo vult Sallie McFage oog voor de aarde krijgen in als in detail oog voor de aarde krijgen, als kijken met het liefhebbende oog. Of zoals ze zelf zegt:

“Misschien is dit de manier waarop wij Gods tegenwoordigheid in de wereld kunnen waarnemen, en erdoor gevoed en vernieuwd worden – niet door gevoelens van oceanische eenheid met de natuur, maar door aandacht te besteden aan, te luisteren naar en te leren van het bijzondere, het verschil, het detail van het ‘wonderbaarlijke leven’ waarvan wij deel uitmaken. Het lichaam van God is niet een lichaam, maar alle verschillende, eigenaardige, bijzondere lichamen om ons heen.” 12

Graag wil ik deze lezing afsluiten met woorden van de viereneenhalf jaar oude Danu Baxter, die Sallie McFague heeft opgenomen in haar boek The Body of God. 13

Goeienacht God
Ik hoop dat u de wereld zijn
heerlijk vindt
Ik hou erg veel van de wereld.
Ik ben blij dat u ervoor gezorgd heeft
dat de planten en bomen
de regen en de zomers overleven.
Als de zomer bijna over is,
beginnen de bladeren te vallen.
Ik hoop dat u de wereld zijn
heerlijk vindt.
Ik vind het prettig hoe God voelt
om iedereen in de wereld heen.
God, ik ben heel blij
dat ik op u leef.
Uw armen omhelzen de wereld.
Ik hou van u en van uw vrienden.
Elke keer als ik mijn ogen open,
zie ik de glanzende zon.
Ik hou van de dieren – de herten,
en van ons, wezens van de wereld,
de zoogdieren.
Ik hou van mijn lieve vrienden

Wasti biedt ook een cursus aan over de ecologische theologie van Sallie McFague: "Oog voor de aarde. Een oefening in kijken"


1 Sallie McFague, Super, Natural Christians. How we should love nature, Minneapolis 1997, p.2
2 “If God is male, then the male is God.”
3 Om nog even terug te keren naar Mary Daly’s uitspraak wil dat dus zeggen dat wanneer mannen als goddelijk beschouwd worden, ze in het verlengde daarvan kennelijk zeggenschap horen te hebben over vrouwen.
4 Dat beeld wordt nog eens versterkt doordat de mensen in het scheppingsverhaal geschapen worden naar het beeld van God en van God de opdracht krijgen om de aarde te onderwerpen en te heersen over alle dieren.
5 Wanneer je daar iets aan wilt veranderen, kun je natuurlijk proberen de natuur te vergeestelijken en zo meer aanzien te geven. Redenerend binnen het dualisme van geest en lichaam lijkt dat een logische reactie. In dat geval blijf je echter een belangrijk aspect van de werkelijkheid, dat we allemaal lichamen zijn omringd door en verbonden met andere lichamen, onderschatten. Je gaat eraan voorbij dat lichamen de plaats zijn van pijn en van welbevinden, van honger en verzadiging, van lijden en genot. En dan kun je er toch ook weer aan voorbijgaan dat juist lichamen zorg en bescherming behoeven, alle lichamen, zowel die van ons, als die van de hele ons omringende natuur.
Wat je dan doet is vergelijkbaar met benadrukken dat meisjes net zo goed kunnen leren als jongens en dat vrouwen net zo goed wereldleiders kunnen zijn als mannen, maar toch zorgtaken nog steeds minder belangrijk en minder waard vinden dan werk achter een bureau waarmee geld op de plank gebracht wordt. Het is daarbij opvallend dat zorgtaken bijna altijd over lichamen gaan, over het voeden van lichamen, het verschonen van lichamen en het beschermen van lichamen. Niet voor niets heb ik de uitspraak van Mary Daly aangehaald, want er zijn veel parallellen in de dualismen man – vrouw en mens – natuur. Zo worden vrouwen in het man – vrouwdualisme geassocieerd met lichamelijkheid en gevoelens, en mannen met verstand en rationaliteit. Feministische kritiek verzet zich tegen stereotiepe beelden van vrouwen en mannen, maar óók tegen de overwaardering van rationaliteit ten opzichte van gevoel en van geest ten opzichte van lichaam.
6 McFague zoekt naar een werkzame theologie in het belang van degenen / datgene van wie / waarvan de belangen nu verwaarloosd worden. Het is de voorkeursoptie voor de armen, waarbij de natuur gezien wordt als de nieuwe arme. Bevrijdings¬theologie is theologie die onderkent dat er belangen gemoeid zijn met elke theologie en bewust kiest voor het belang van armen en onderdrukten. Zo is theologie die zeer gericht is op het hiernamaals meestal niet in het belang van armen en onderdrukten. Omdat ze het later toch goed zullen krijgen, is er noch voor henzelf noch voor anderen reden om te streven naar verbetering van hun aardse situatie. Andersom is dit dus theologie in het belang van degenen die profiteren van anderen terwijl ze hen arm houden. Dit klopt ook als het om de aarde als nieuwe arme gaat. Als de aarde gezien wordt als voorportaal voor het hiernamaals, hoeven mensen er niet zorgzaam mee om te gaan. Bovendien wordt ook voor de aarde alle ellende opgelost bij de komst van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.
7 Als McFague het heelal het lichaam van God noemt, wil ze daarmee niet zeggen dat dit alles is wat er over God gezegd kan worden. Zij wil het dualisme van geest en lichaam niet omdraaien, maar stelt een godsbeeld voor waarin een evenwichtige plaats is voor beide. Bij het beeld van de wereld als lichaam van God hoort het beeld van de geest van God als datgene wat Gods hele lichaam doordringt en kracht geeft, wat het leven onderhoudt. McFague noemt deze geest wind en adem en bezielende kracht en levenskracht, namelijk voor mensen maar net zo goed voor alle andere levende wezens en zelfs voor bijvoorbeeld de oceanen die bewogen worden door de wind.
8 Kosmologie, theologie, antropologie, Christologie, eschatologie
9 Sallie McFague heeft sinds 1993 vier boeken geschreven over ecologische theologie. De eerste twee gaan vooral over anders denken in het belang van de aarde. Het derde gaat meer over anders handelen, over economie en politiek. Het laatste herneemt de onderwerpen uit de vorige boeken in het kader van klimaat¬verandering. Deze lezing gaat vooral over ideeën uit haar eerste twee boeken. The Body of God. An Ecological Theology, Fortress Press, Minneapolis, 1993 (dit is in het Nederlands vertaald: Het lichaam van God. Een ecologische theologie, De Horstink, Zoetermeer, 1997); Super, Natural Christians. How we should love nature, Fortress Press, Minneapolis, 1997; Life Abundant. Rethinking Theology and Economy for a Planet in Peril, Fortress Press, Minneapolis, 2001; A New Climate for Theology. God, the World, and Global Warming, Fortress Press, Minneapolis, 2008
10 Annie M.G. Schmidt, Otje, Em. Querido’s Uitgeverij B.V., Amsterdam, 1994, blz. 74-75
11 Om de aarde-anderen niet te snel en te makkelijk aan ons te binden en zo weer geheel vanuit onszelf te redeneren, kunnen we het best beginnen met even onze verbondenheid tussen haakjes te zetten. Een les in onthechting is nodig vóór de stap naar gehechtheid. Zonder eerst de anderen te zien zoals ze zijn, in zichzelf, voor zichzelf, als subjecten, kunnen we niet op de juiste manier verbinding met ze maken in hun echte verschil van ons. In eerste instantie moeten we daarom onze fantasie binnen grenzen houden.
12 The Body of God, p. 211
13 The Body of God, p. 130